Op safari in Australië

’s Ochtends vroeg bracht de bus me naar Cape Jervis, van waaruit de veerboot naar Kangaroo Island ging. Jeetje wat was het koud! De receptie van het hostel had me verzekerd dat het weer niet anders zou zijn dan in Adelaide. Lees zo’n 40 graden. In mijn korte broek en hemdje had ik het toch behoorlijk koud. Er hing een dik wolkendek en woei een straffe wind. De vele golven maakten het een 45 minuten durend schommelend ritje. Voordat we arriveerden had ik mijn longsleeve al aan.

Op Kangaroo Island aangekomen kwam de tourgroep pas bij elkaar. Er stond een minibusje met trailer voor ons klaar. Onze reis ging van start met reisleider Jen. Door strenge regels is het eiland een stukje mini-Australië waar alles ecologisch verantwoord gebeurd. Het eiland wordt beschouwd als een plaats waar Australische dieren en planten beschermd kunnen groeien en leven. Een trip naar Kangaroo Island wordt dan ook meestal gedaan voor het natuurschoon en de wildlife.

Naast het toerisme is het houden van schapen een grote bron van inkomen. Het eerste ‘life’ dat ik zag was niet echt ‘wild’; Rob’s sheep shearing. Één van Rob’s vele Merino schapen werd geschoren. Hierna werd het wat wilder. We hadden een afspraak bij het Australian Sea Lion conservation park. Deze zeehonden, die alleen in Australië wonen, worden beschermd en de populatie is op het moment erg klein. Met een gids kon je het strand op een ze van ongeveer 15 meter afstand te bekijken.

De zon was inmiddels verschenen en de beestjes lagen languit in de zon te bakken. Ode aan de zoomlens die mooie foto’s toch mogelijk maakt. Het was zo mooi om deze bakbeesten te zien. Mannetjes van ruim 300 kilo bewogen zich voort over het zand, een enkeling speelde in de zee of draaide zich lui om.

Na onze kleding vol te hebben gepompt met zand tijdens het sleetje rijden in het duinenlandschap van Little Sahara liet Jen ons de accommodatie zien. In m’n vrije tijd ben ik met de Zwitsers naar het strand gelopen. De strategie was dat één van ons in de bomen zou kijken, voor de koalas, en de rest naar de grond, voor de slangen. Het één wilde we wel tegenkomen, het ander liever niet. Een andere eilandbewoner is de heath goanna, een hagedisachtig beest dat 1,5m lang kan worden! Daar keek ik ook naar uit, hoewel ik niet wist of ik hem wel tegen wilde komen.

Op het strand waren al verschillende mensen waaronder Delphine. Met haar ben ik terug naar de lodge gelopen. Ze zei dat ze een echidna had gezien op de heenweg. Toen we bij het punt kwamen waar ze hem gezien had zei ik dat hij waarschijnlijk al wel weer weg zou zijn. En toen begon Delphine te lachen: “Daar is hij.” Twee meter verderop zat een echidna midden op het pad. Bij de lodge stonden een aantal Kangaroo Island kangoeroes op ons te wachten. Echt creatief met namen zijn ze hier niet. Ik zat nog even te lezen toen Delphine me kwam halen. Er zit ook een koala  in de boom! Het dier strekte af en toe eens een poot, maar bleef lekker luieren.

We roken het eten op de barbecue al en we hadden echt een feestmaal. Gemarineerde kip, worstjes, steak, vier salades en dan nog een superlekker toetje van mudcake met room en karamelsaus. Ik heb goed gegeten en dat was maar goed ook want we gingen nog op een avondavontuur en het was koud! Rillend stapte ik de bus in en nog rillender stapte ik ietsje verder de bus weer uit. We gingen op jacht naar de fairy penguin. Deze pinguïns dansen niet met vleugeltjes en lichtgevende toverstokjes rond, dus moesten we goed zoeken. Het enige probleem was dat we geen licht wit konden gebruiken omdat dat de beestjes verblindt.

Met drie roodlichtgevende zaklampen liepen we met zo’n 17 man over het pad. Je moest je voeten overdreven optillen zodat je niet over de losse of uitstekende stenen struikelde. Ik volgde maar zoveel mogelijk het licht. Meteen aan het begin stond een brush tailed possum ons op te wachten. Al snel vonden we ook drie pinguïns bij elkaar. Ze waggelde over en tussen de rotsen. Ze zijn echt heel erg klein en zagen er komisch uit. We liepen nog wat verder, maar zagen nog maar twee pinguïns. Ook met de pinguïnpopulatie gaat het niet zo goed. Ze worden allemaal opgegeven door hongerige zeehonden. Moe en voldaan ging ik die avond mijn bed in.

De volgende ochtend stonden we alweer vroeg op. We moesten een eindje rijden om bij de koala’s te komen. Onderweg zag ik tientallen wallabies door de bosjes springen. Op het veld voor de koala walk zaten wat bedreigde gansen en flink wat kangoeroes. Maar we kwamen voor koala’s. Ik ben geen held in het spotten van dieren en al helemaal niet als ze ergens in een boom tussen de bladeren zitten. We liepen een heel eind totdat we er eindelijk een vonden. Uiteindelijk hadden we vier koala’s gezien, waarvan één wakkere die ons een show gaf. Hij trok zich niets aan van alle mensen met camera’s en kauwde rustig op zijn eucalyptusblaadjes. Wat een opmerkelijke beestjes zijn het toch. Ze liggen in de meest ongemakkelijke posities in de boom en krijgen het voor elkaar om in slaap te vallen zonder uit de boom te kukelen.

Op Cape du Couedic, herkenbaar aan zijn vuurtoren, konden we over trappen naar beneden lopen waar we New Zealand fur seals konden bewonderen. Je rook ze al voordat je ze zag. Het laatste wildlife zat in het plaatsje American River; pelikanen en zwarte zwanen. Toen we aankwamen zaten de pelikanen alleen aan de andere kant van het water. Gelukkig kwam er een visser aangereden met een emmer vol inktvisjes. Hij ging ze schoonmaken in het water en de pelikanen kregen dat ook wel door. Ze kwamen netjes in een groepje wachten tot ze wat restjes of afval kregen. Zodra er iets gegooid werd door de visser was de rust weg. Dan was het vechten voor het lekkers en zag je hun bek helemaal zwabberen. Je zag heel goed hoe flexibel die eigenlijk wel niet zijn.

In Penneshaw hadden we alleen nog tijd om snel wat te eten voordat de boot alweer vertrok. Ik was uitgeput. De reis terug leek ontzettend lang te duren. In Adelaide nam ik afscheid van mijn reismaatjes en ging weer terug naar het hostel, waar iedereen al in bed lag. Ik heb maar snel hetzelfde gedaan.